“Een weddenschap?” vraag ik verbaasd. Ik ben 15 jaar en ik kijk recht in zijn grote bruine ogen. Ja, ik denk dat ik vooral viel voor zijn ogen. Het feit dat hij een kwajongen was, maakte hem alleen nog aantrekkelijker.
‘Viel’, verleden tijd dus. Op mijn 15de is mijn verliefdheid voor hem verdwenen. Ik heb het gewoon opgegeven. Populaire kwajongens worden niet verliefd op nerdy halfbloeden met enkele kilo’s te veel aan de ribben. Het kostte me heel wat pubertranen om tot die conclusie te komen.
“Ja, een weddenschap”, antwoordt hij. Hij spreekt weer met dat gekke stemmetje van hem. Het is alsof hij praat door lucht naar binnen te zuigen, in plaats van lucht uit te ademen. Ik dacht altijd dat hij dat deed omdat zijn adem niet fris zou ruiken. Attente kwajongen.
“Heb je al plannen voor 7 augustus 2000?” Hij heeft pretlichtjes in zijn ogen. “Dan zien we elkaar op die dag. Als jij me komt opzoeken, trakteer ik je op een ijsje met drie bollen: aardbei, chocolade en vanille.” Zijn handen fladderen in de lucht. Oh, zijn handen was ik vergeten. Geen stoere jongenshanden, maar handen met frêle lange vingers. Pianohanden. Kwetsbare kwajongen.
Even denk ik dat hij me voor de gek houdt. Het zou niet de eerste keer zijn. Ik kijk rond en ik verwacht dat zijn vrienden luid beginnen te lachen, maar ze merken ons gesprek niet eens op.
Het is onze laatste maand samen in de klas. Vanaf volgend schooljaar gaat hij naar een andere school.
“OK, afgesproken”, zeg ik. We zetten de weddenschap op twee papiertjes: eentje voor hem en eentje voor mij. Mét onze handtekeningen. Er is geen weg meer terug. Ik stop het papiertje in mijn schoolagenda.
Een drietal jaar later zien we elkaar toevallig op een fuif. “Tot in 2000!” zwaait hij.
“Oh, je bent dat niet vergeten?”
“Nee, tuurlijk niet. Ik heb dat briefje bewaard. Ergens.”
Ik glimlach. Hij grijnst terug. Eeuwige kwajongen.
In juni 2000 lopen de examens op hun laatste benen, en ik wil mezelf trakteren op een koffiekoek. Bij de bakker word ik bediend door een meisje met wie ik samen op school zat. Jessy. Of nee, Lindsay. Iets op ‘y’ in elk geval, zoals het hoorde voor onze generatie.
“Hoorde je het van Dieter?” vraagt ze me, terwijl ze een koffiekoek uit het rek vist.
“Pieter, bedoel je?” antwoord ik. Pieter was een schoolgenoot die vorig jaar gestorven was.
“Nee, Dieter. Hij is vorige week begraven.” Op een ochtend was hij vertrokken naar zijn werk, maar daar zou hij nooit aankomen. Auto-ongeluk. Hij had geen schijn van kans.
Ik weet niet precies meer hoe ik naar buiten geraakt ben. Maar plots sta ik in een drukke winkelstraat met een koffiekoek in mijn handen. Ik heb geen trek meer.
“Je dacht toch niet dat ik die weddenschap met jou zou nakomen?” hoor ik een stem in mijn hoofd zeggen. Cynische kwajongen.
Op 7 augustus 2020 sta ik aan zijn graf. 20 jaar te laat. Ik verontschuldig me en lees het briefje met de weddenschap voor. Daarna eet ik een denkbeeldig ijsje. Met drie bollen: aardbei, chocolade en vanille.
Voor Dieter.
Comments