“Pak ‘m dan.”
Op het midden van de weg ligt een vogeltje radeloos te klapwieken. Vanuit je ene ooghoek zie je een auto naderen.
“Pak ‘m dan toch!”
Vanuit je andere ooghoek zie je dat een oude man wijst naar de vogel. Je hebt die man nog nooit eerder gezien. Hij draagt een grauwe stoffen jas. Dezelfde soort jas die je buur draagt als hij naar zijn duivenkot gaat. Je merkt dat de oude man enkele tanden mist. Zijn resterende tanden lijken daar eeuwig om te rouwen.
“Awel, meiske?” De oude man grijnst.
Je hebt geleerd om te gehoorzamen als volwassenen je iets vragen. Zeker als je die maar eng vindt. Dus je stapt de straat op en steekt je kinderhand uit naar het vogeltje.
De auto begint luid te toeteren. Even bevries je op het midden van de weg. Je hand zweeft boven het vogeltje. Op het laatste moment wijkt de auto uit. Je tilt het vogeltje op, en rent ermee naar huis. De oude man gun je geen blik meer.
“Ik heb een vogeltje gered!” gil je als je buiten adem de tuin in loopt.
Je legt het vogeltje voorzichtig in de schaduw, tussen de sparren. Het kan elk moment bijkomen. Of dat hoop je althans.
In de plaats daarvan begint het vogeltje over te geven. Het braaksel is even grauw als de stoffen jas van de oude man. Je beseft dat dit foute boel is. Je probeert het vogeltje te laten drinken, maar dat mislukt. Je kan alleen maar machteloos toekijken, tot het vogeltje akelig stil blijft liggen.
“Het is dood.” Je buur met de grauwe stoffen jas is erbij komen staan. Hij is onderweg naar zijn duivenkot.
Je probeert het gezicht van je buur te lezen. Probeert hij jou weer iets wijs te maken? Zoals die keer toen hij zei dat er een kermisstoet door de straat zou trekken?
Een godganse namiddag heb je toen op de uitkijk gestaan. Je durfde zelfs niet achteraan in de tuin te spelen, omdat je bang was dat je de stoet zou missen. Om de haverklap vroeg je aan een willekeurige volwassene naar de stoet. Ze haalden telkens hun schouders op.
Die dag zou je geen enkele praalwagen zien. Je buur zou zijn tanden bloot grijnzen. Nu je eraan denkt: ook de tanden van je buur leken te rouwen. In gedachten heb je toen geschopt tegen zijn duivenkot. Subtiele wraak was jouw ding.
Nu kan je geen spot aflezen van het gezicht van je buur. Je begraaft het vogeltje in de tuin. Op die zomerdag in de late jaren 1980 beslis je om mannen met grauwe jassen en rouwtanden te mijden.
Comments