Het zit niet mee die namiddag. Het is nochtans een zonnige en warme herfstdag in oktober, maar toch zit het niet mee. Eerst heb je het niet door. Je stapt op de trein in Antwerpen richting Gent. Geen vuiltje aan de lucht.
In Sint-Niklaas blijft de trein iets te lang staan. Je ruikt onraad. De intercom kraakt en de conducteur zucht. Iets over een locomotief die wordt weggetakeld in de buurt van Lokeren.
“We weten niet hoelang we moeten wachten. Ik hou jullie op de hoogte.”
Na een halfuur hoor je dat je beter op een andere trein stapt. Op het perron wacht je nog eens een halfuur, samen met half Sint-Niklaas. Uiteindelijk komt de trein het station binnenrollen. Je hebt de moed op een zitplaats al lang opgegeven, dus je blijft staan in het tussenstuk van de trein, in het Niemandsland tussen eerste en tweede klasse. Samen met wat een kwart van Sint-Niklaas lijkt te zijn.
Je speelt een spelletje op je gsm om je gedachten te verzetten, en je probeert de alcoholadem van de man die voor je staat, te negeren. Je schat dat hij een twintiger is. Kort donkerblond haar, baard. Glazige blik. Je merkt dat Alcoholadem onrustig en wankelig wordt. Je durft er niet aan te denken wat er zou gebeuren als hij misselijk wordt. Hij probeert te gaan zitten en botst daarbij tegen enkele passagiers.
Zijn onrust slaat over op de rest van Niemandsland. Mensen schuifelen zenuwachtig heen en weer. Intussen rijdt de trein stapvoets het station van Lokeren binnen. Alcoholadem beseft dat hij moet afstappen en waggelt richting deur. Een jonge vrouw gaat achter hem staan. Je houdt je adem in.
De deur zwaait open en je ziet Alcoholadem gevaarlijk wankelen. De vrouw achter hem strekt meteen haar armen uit. Haar handen zweven naast hem, klaar om hem stabiel te houden in het beste geval, of om hem op te vangen mochten hij struikelen op het afstapje in het slechtste geval.
Jouw ogen zoomen meteen in op haar uitgestrekte armen en zijn haperende lichaam. Alsof je dat kleine gebaar groter wil maken, zodat iedereen in Niemandsland en ver daarbuiten het ziet.
En je denkt: zolang er mensen zijn die hun armen uitstrekken om mensen die ze niet kennen uit een drukke trein te helpen. Ook al zijn die mensen dronken. En ook al hebben ze een uur vertraging. Zolang die armen er zijn op zo’n moment, denk je, dan is de wereld nog niet naar de filistijnen.
Je bedenkt dat je ooit een band wil oprichten met de naam ‘Krul en de filistijnen’ en je hoopt dat Alcoholadem veilig thuiskomt.
Je beslist dat die namiddag toch nog meezit.
Comments