“Ik ben Farida, en ik praat géén Arabisch.”
Voilà, ‘t is eruit.
Het blijft akelig stil. Is dit niet het moment waarop de anderen “Hallo, Farida” zeggen, en me het gevoel geven dat ik welkom ben? Ik kijk rond en ik zie een tiental paar grote ogen naar me kijken.
De groepsbegeleider schraapt de keel.
“Wel, euh,” begint hij traag, “dit hadden we niet zien aankomen.”
Hij wrijft zo hard in zijn handen dat ze wit wegtrekken.
“Wil je er verder iets over vertellen?”
“Hangt ervan af”, antwoord ik. “Wat willen jullie weten?”
Een paar mensen schuift wat ongemakkelijk heen en weer op de stoel.
“Dus echt helemaal géén Arabisch?” fluistert er iemand.
“Ik ken een paar woorden.”
Een zucht van opluchting door de kamer. Ze past dan toch nog in het hokje, hoor ik hen denken.
“Losse woorden zoals ja, nee, mooi, eten, drinken, meisje, jongen, dank u, dat kan ik zeggen. En enkele scheldwoorden”, grijns ik.
“Dat laatste zorgde voor de nodige hilariteit tijdens mijn reis door Marokko enkele jaren geleden. Toen een jongen dacht dat ik een nietsvermoedende Westerse toerist was, en me nariep dat ik een ‘baqara’ (koe) was, omdat ik niets wou kopen van hem. Waarop ik me plots omdraaide en hem een ‘halouf’ (varken) noemde. Zijn vrienden schaterden het uit. Hij wist niet waar kruipen.”
Mijn geforceerde lach galmt door de kamer. Iedereen staart intussen wat naar de grond.
“Heb je dan nooit Arabisch geleerd?” vraagt iemand.
“Mijn vader heeft geprobeerd. Maar aangezien hij de pedagogische vaardigheden van een neanderthaler heeft, gooide hij na een tijdje de handdoek in de ring.”
Ik zie een mond openvallen.
Ik begin aardig op dreef te komen.
“Dus besloot mijn pa om de lessen Arabisch te beperken tot het strikt noodzakelijke: Koranverzen vanbuiten leren en afdreunen. Ook al had ik als achtjarige geen flauw benul van wat ik aan het zeggen was. Ik hoorde alleen maar hypnotiserende keelklanken. Mooi, dat wel. Maar zinloos als je de betekenis niet kent.”
De groep hapt collectief naar adem.
“En nu ik toch bezig ben,” ga ik verder, “ik praat géén Arabisch, en ik ben géén moslim.”
De korte pijn, denk ik. Dan is het meteen duidelijk voor iedereen.
Ik zie drie mensen een hand voor hun mond slaan. Alsof ze willen vermijden dat hun vastgeroest wereldbeeld ontsnapt uit hun mond.
“Zelfs … Zelfs geen … ‘Ramadam’?”
“Nee, zelfs geen Ramadan.” Ik moet me inhouden om niet te roepen.
“Dus je hoeft me ook niet op te trommelen om voor de klas te komen vertellen hoe het is om als moslim te leven, hoe ik moet bidden en wat ik al dan niet mag eten en drinken. Alsof ik een of ander curiosum ben uit een museum.”
Als ik rondkijk, merk ik dat iedereen van zijn stoel is gevallen. Waarschijnlijk wanhopig op zoek naar nieuwe hokjes om me in te stoppen.
Bende baqara’s, denk ik. Ik stap naar de deur en trek die met een klap achter me dicht.
Comments